16-04-2013

Valeria Luiselli. Een correspondentie (deel 1)



Frans Budé en Valeria Luiselli. Een correspondentie #1

Valse papieren van Valeria Luiselli verscheen in september 2012 en was daarmee wereldwijd de eerste vertaling van Luiselli’s debuut. Het werd meteen bejubeld en in NRC, Het Parool en De Morgen aangewezen als een van de beste boeken van het jaar. Frans Budé kreeg een vroeg exemplaar in handen en raakte erg onder de indruk van het boek. Daarop vroeg Luiselli’s uitgever of hij haar niet zou willen aanschrijven. Frans Budé stemde in en uit die eerste mail ontspon zich een correspondentie met de jonge Mexicaanse. De elementen uit deze e-mailwisseling die betrekking hebben op Valse papieren zijn nu vertaald en zullen als een interview in drie delen op deze website geplaatst worden. 

Valeria Luiselli, Valse papieren. Ingeleid door Cees Nooteboom. Vertaald door Merijn Verhulst. Omslag André da Loba. ISBN 9789079770106. 
Uitgeverij Karaat te Amsterdam.
144 p. paperback, € 16,90.


Inleidend:
Valse papieren is een bundeling narratieve essays die je bij tweede lezing ook als een aubiografische roman zou kunnen opvatten. Onderwerpen die in het boek aan de orde komen zijn: taal, de limieten van taal, de stad, stadsverval, melancholie, architectuur en uiteraard het werk van Luiselli’s literaire voorbeelden: onder anderen Sebald, Baudelaire, Walser en Benjamin.

Frans Budé:
Je prachtige omschrijvingen van het begrip saudade tonen niet alleen dat je een romanschrijver en essayist bent, maar ze verraden ook dat er een dichter in je schuilt. Laat ik één voorbeeld geven waar je het saudadegevoel vanuit allerlei invalshoeken onderzoek. Ik citeer: ‘Saudade is de aanwezigheid van het afwezige: fantoompijn; de rivieren en en meren van Mexico-Stad; de lakens nadat we de liefde hebben bedreven.’
Pure poëzie. Kunnen we binnenkort een dichtbundel van je verwachten?

Valeria Luiselli:
Sinds mijn twaalfde of dertiende schrijf ik geen poëzie meer – want gelukkig realiseerde ik me niet veel later dat ik niet goed was in poëzie en met proza genoeg moest nemen. Maar ik ben tevreden met het gedachte dat ik een trouwe poëzielezer ben. Daarbij moet ik aantekenen dat Valse papieren een veel lyrischere blik op de werkelijkheid biedt dan al mijn andere werken. De zinnen die je aanhaalt zul je niet meer in mijn recente fictieteksten vinden. Meer en meer houd ik ervan een bepaalde soberheid in de taal als uitgangspositie te nemen. 

FB:
In Valse papieren omschrijf je het werk van T.S. Eliot als ‘een plant die opkomt tussen het debris van een ingestort gebouw’. Dat van Robert Walser als ‘een spleet in de muur, om naar de andere kant te kijken’. Beaudelaire als ‘een wachtkamer’, Hannah Arendt als ‘een toren, een archimediaans punt’. Zo zijn er meer rake typeringen van de oeuvres van schrijvers en dichters.
Hoe zou je dat van jezelf omschrijven?

VL:
Dan zou ik in de sfeer van die lijst doorgaan en het beschrijven als een relingo – een leegte.

FB:
Jouw werk: een relingo, een leegte? Het is zo op zichzelf een mooie beschrijving. Maar geef je jezelf met die woorden niet te weinig krediet? In je boek toonde je je als een hartelijke persoonlijkheid. Waarom dat gevoel van leegte?

VL:
Ik beantwoord je vragen vanuit een studio in de tuin van mijn ouderlijk huis in Mexico-Stad, waar ik een paar weken met mijn man en dochter verblijf. De studio verrees hier jaren nadat mijn ouders dit huis hadden gebouwd – meer dan twintig jaar later. Het was van de derde vrouw van mijn vader, ze was schilder en nogal solitair, en zij vond dat de enige manier was waarop ze dit huis, dat door de jaren zoveel stukjes van het familieplaatje was gaan vormen, kon bewonen, indien ze in een eigen studio in de tuin zou zitten. Daarop bouwde ze een ruimte met hoge plafonds en enorme vensters op het oosten, uitkijkend over de bergen, waarin ze kon werken. Op een dag verliet de schilder mijn vader en werd dit een leegstaande ruimte – een soort afwezigheid in het huis. En vervolgens verliet mijn vader het huis en vertrok naar een ander land. Gedurende een paar jaren woonde ik er, samen met een vriend en mijn zus. Ik begon de studio als mijn werkkamer te gebruiken en schreef er een gedeelte van Valse papieren. De ruimte was leeg, op een paar verfvlekken op de vloer na, een paar opgevouwen canvas doeken, een haard en een klein tafeltje vol verfspetters, dat ik voor mezelf hield. Jaren voor de studio gebouwd werd, toen ik nog een klein meisje was, was dit de plek in de tuin waar ik met mijn speelgoed speelde – het was de enige zonovergoten plek in deze nogal schaduwrijke tuin. De studio is nu de plek waar het overgrote deel van mijn bezittingen zich bevindt wanneer ik met mijn man en dochter in New York ben. Onze hele boekencollectie staat er, in hoge, stoffige boekenrekken, onaangeraakt, behalve tijdens die paar weken per jaar dat we in Mexico verblijven. Alles is veranderd, maar toch is het al die tijd hetzelfde gebleven. Het bureau waar ik aan Los ingrávidos [Luiselli’s eerste roman, verschijnt in het najaar 2013 in Nederland als De gewichtlozen] werkte is het bureau waaraan ik op dit moment zit. Mijn dochter ligt te slapen in een bed in het huis, precies op de plek waar mijn eigen kinderbedje heeft gestaan. Op de een of andere manier zijn deze continue uitwisseling van afwezigheden en in elkaar over stromende aanwezigheden elementen die altijd lijken terug te komen in mijn werk. Deze fundamenteel mysterieuze en chaotische geschiedenis van ruimtes die ik heb bewoond en de voorwerpen die komen en gaan blijken een aanzet tot mijn schrijven te zijn.

(deel 2 verschijnt 17 april, deel 3 op 18 april 2013) 

Geen opmerkingen: