13-08-2016

De eerste alinea (41)



"Noem me Autolycus. Nou, doe dat toch maar niet. Al ben ik, net als die pathetische clown, iemand die veronachtzaamde kleinigheden opraapt. Wat een mooie manier is om te zeggen dat ik dingen steel. Altijd gedaan, zolang ik me kan herinneren. Ik mag wel zeggen dat ik een wonderkind was in de edele kunst van het jatten. Dat is mijn beschamende geheim, een van mijn beschamende geheimen, warvoor ik me echter niet zo schaam als wel zou moeten. Ik steel niet met het doel winst te behalen. De objecten, de kunstvoorwerpen die ik wegneem – dat is een aardig woord, nuffig, schattig – zijn over het algemeen nauwelijks van enige waarde. Hun eigenaren missen die spullen meestal niet eens. Hier raak ik door van streek, ik krijg er de bibbers van. Ik zal niet beweren dat ik betrapt wil worden, maar ik wil dat het verlies wordt opgemerkt; het is belangrijk dat dit gebeurt. Belangrijk voor mij, bedoel ik, en voor het gewicht en de geldigheid van – hoe zal ik het zeggen? De prestatie. De inspanning. De daad. Ik vraag je: wat heeft het voor zin iets te stelen van iemand als niemand weet dat het gestolen is behalve de dief?"

John Banville, De blauwe gitaar. Vertaling uit het Engels: Arie Storm. Uitgeverij Querido, Amsterdam / Antwerpen, 2015.

Geen opmerkingen: