14-02-2016

Uit 'Afrit'


Ik heb een rugzakje van Sylvie ontdekt, leeg op een stift lippenbalsem na. Het eerste wat ik doe is eraan ruiken. Geurloos van buiten, binnen ga ik alle vakjes na, een oude telefoonkaart, meer niet, een zweem van amandelolie en menthol.
Sylvie met het zwarte zakje op haar rug, in Siena heen en weer lopend over het Piazza del Campo, nergens plaats op het plein. Sylvie met het rugzakje, inmiddels met een pluchen beertje eraan, klimmend over het pad naar Falonia-di-Arezzo. Een berm als iedere andere, stenige rode akkers, bomen bij een put, eindelijk schaduw. Ik leg mijn handen op haar schouders, kijk haar smekend aan.
Laat me, zegt ze als ik haar voorstel om even de middag te vieren. Ik zwijg, we sjokken verder. Je rookt te veel, zegt ze, daarom loop je zo te puffen.
In Cortona, laat in de middag, volg ik haar tussen de vitrines van het museum. Haar nieuwsgierigheid als ze boven de zwarte Etruskische scherven staat, haar spiegeling voortdurend in het glas. Stralend gaan haar ogen langs een bronzen olielamp. Op elke brander staat een menselijke figuur.
Het zijn er zestien, zegt ze, als ze zich betrapt voelt. Ik wil een hand om haar schouder leggen, maar ze rent richting trap. En hoeps! ze staat alweer beneden. Een imposante trap! roept ze met twee handen aan haar mond. Silenzio! wordt er geroepen. Maar als de jonge suppoost ziet wie de lawaaimaker is, komt hij uit zijn nis vandaan. Come va? zegt hij met geruststellende stem.
Hij doet twee passen naar achteren. Van boven zie ik hoe de man haar van top tot teen opneemt. Germania? wil hij weten. Ze is bepaald niet afkerig van zijn aandacht. Permetta? zegt hij en begint meteen het bungelende beertje aan haar tas te strelen. 
Halverwege de trap zet ik mijn zonnebril op. We moeten maar weer eens gaan, zeg ik voorzichtig.

 frb

Uit: Afrit. Uitgeverij Plantage, Leiden 2005


Geen opmerkingen: