Paarden, merels en een lijster Overpeinzingen bij Georg Trakl (1887-1914)
Het gedicht 'Velden' – ik schreef het in 1987 bij de honderdste geboortedag van Georg Trakl – is een gedicht dat voor veel lezers, ondanks de rechtstreekse verwijzing naar deze Oostenrijkse dichter, iets raadselachtigs heeft, zelfs voor wie op de hoogte is van Trakls dramatische levenseinde. Wat moet dat met die 'zwarte velden', 'glazen stemmen', dat 'bloed en water', die 'paarden / een bit van goud en traan, dunne / zucht van zalf in hun haren'? Wat doen paarden in deze vreemde velden?
Velden
Toen ze hem niet zagen
die nacht een dun geraas
herkenden aan zijn haren
rezen zwarte velden op,
bloeiden zich daar dood, zwart-
gepluimde hagen, weggesneden loot
Er waren glazen stemmen bij. Ruiters
in een waan. Besef van waken
damp en lijfgevaar
'Trakl moet te velde. Trakl krijgt een naam
Een jas met bloed en gaten
Blauw beschenen haar'
Hij zag de velden, rook
een roes van bloed en water, afgedreven
haar. Wie ademde keek verder –
in de bekken van de paarden
een bit van goud en traan, dunne
zucht van zalf in hun haren, wild
gekamde maan
Alles in dit gedicht draait om Trakl. De dichter en zijn kwellingen, zijn vaak melancholische gedichten, ze waren me bekend. De dichter H. Marsman had ooit over hem geschreven, het zou bijna zestig jaar duren voor een andere dichter, Huub Beurskens, in 1981 met de bundel Het zwijgen in de steen aandacht zou vragen voor het werk van de Oostenrijker. In hetzelfde jaar verscheen in Leipzig de fraai verzorgde uitgave Gedichte, Dramenfragmente, Briefe.
'Ich bin immer traurig, wenn ich glücklich bin!' las ik in een brief aan zijn zus Maria. En in een schrijven aan Erhard Buschbek: 'Ich möchte mich gerne ganz einhüllen und anderswohin unsichtbar werden. (...) Alles ist so ganz anders geworden. Man schaut und schaut – und die geringsten Dinge sind ohne Ende.' Mijn nieuwsgierigheid was gewekt.
(wordt vervolgd)
Uit Frans Budé, Het perfecte licht. Uitgeverij Scorpio, Eckelrade 1999
Geen opmerkingen:
Een reactie posten