Gerri. Groene zandloopkever
Cincindela campestris
Achter een loshangend lipje van een afgebroken bloem,
even na het optrekken van het zware mistgordijn, komt hij
tevoorschijn, aarzelt allerminst op zijn weg terug, merkt
zijn eigen snelheid niet bij het jagen en klussen, druk bezig
met zijn werk. Hij zoekt naar iets, leeggedroomd en niet
te stuiten, lijkt gewichtloos, raakt even uit het zicht, voelt
zijn honger groeien, bijt zich vast in het grauwe, kille licht
dat is overgebleven. Vliegend, dan weer ingespannen rennend,
een prooi tussen zijn tangen en kaken, een mug nog wel,
verdwaalde mug, argeloze mug, haast hij zich een tunneltje in,
schuift langs korrels zand, knipt, nee, rijt het diertje in stukken, alles
aan ons oog onttrokken, besproeit het met spijsverteringssappen.
En kijkt niet op, want al te vraatzuchtig bezig, als de grond boven
hem trilt en krult, dichtklapt na een voetstap, pardoes neergezet
door een verdwaalde wandelaar, nietsvermoedend van zijn daad.
frb
Uit de Poëziekrant, nummer 2, maart-april 2018. Het gedicht is uit de reeks 'Kleine insectologie'. Komend najaar verschijnt bij Meulenhoff mijn dichtbundel Zoveel nabijheid.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten