Hans Faverey
Iemand, die in de verte
haast aan een jockey doet denken,
opent met moeite het portier
en valt als een steen uit de buik
van zijn paard. Geleund op zijn riemen,
voor anker in zijn nimmer aflatende schemer,
herinnert zich mijn veerman de eeuwige
plannen voor een tunnel en glimlacht,
nog even lipoos als altijd.
-----
Eenmaal losgelaten door zijn hand
verheft zich de boemerang,
doorklieft het luchtruim,
wil al niet meer terug, ruikt de zee, ziet de zee,
scheert over het water
en duikt onder. Net of zij nog
klaar zat op haar gonzende heuvel,
de uitgekookte jageres
met de stervormige violette irissen,
met haar twee lynxen aan haar voeten
op scherp; alledrie dezelfde indringende
starende blik die je blijft volgen
tot je denkt te zijn ver-
dwenen uit zicht.
Hans Faverey, Verzamelde gedichten, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam 1993
Geen opmerkingen:
Een reactie posten