29-06-2025

Aldus de schrijver

 

 

“Oghi opende langzaam zijn ogen. Het felle licht verblindde hem en stak scherp af tegen een soort lichtgrijs waas. Hij sloot zijn ogen, opende ze weer. Het kostte hem moeite. Gelukkig. Dat betekende dat hij nog leefde. De fysieke inspanning om zijn ogen te openen, ze samen te knijpen tegen het felle licht, gold als bewijs.
Een plafond van gipsplaten, uitgerust met tl-buizen, verscheen voor zijn ogen. Alle tl-buizen brandden, wat suggereerde dat hij zich in een ziekenhuis bevond. Zoveel verlichting was alleen in een ziekenhuis noodzakelijk. Hij probeerde zijn hoofd te draaien, maar dat lukte hem niet. Hij kon zijn ogen van de ene naar de andere kant bewegen, dat was alles.
‘Meneer Oghi.’
Hij hoorde een stem. Een vrouwenstem. Hij kon niet zien wie bij de stem hoorde, tot er geleidelijk een wit uniform zijn gezichtsveld binnenkwam. De vrouw – hij nam aan dat ze een verpleegster was – liep op hem af. Hij kon haar ruiken. Geen fijn geurtje. Penetrant. Misschien had ze net gegeten. Hoe laat zou het zijn?
Oghi wilde iets zeggen. Hij hoefde niet te vragen waar hij was, dat wist hij al. Wat kon dit zijn behalve een ziekenhuis? Op sterven na dood was hij in elk geval niet. Dan had hij haar niet kunnen ruiken.
‘Kunt u me horen?’
De verpleegster bestudeerde Oghi’s gezicht van dichtbij en drukte op de hulpknop aan de muur.”

Uit: Hye-young Pyun, Het gat. Vertaald uit het Koreaans door Mattho Mandersloot. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam 2024
 

Over Hye-young Pyun: https://en.wikipedia.org/wiki/Pyun_Hye-young

Mattho Mandersloot: https://literairvertalen.org/vertalersbestand/mattho-mandersloot

 

Geen opmerkingen: