20-12-2018

Het dierenbestaan (4)


Charles Beltjens, een in 1832 te Sittard geboren dichter die in het Frans schrijft, heeft vele jaren eerder al dezelfde gedachten in deze Jardin des Plantes: ‘Le condor captif’, de gevangengehouden condor, noemt hij zijn gedicht, een heel boek bijna, waarin hij zich oog in oog voelt staan met deze vogel uit de Andes die hij ziet wegkwijnen in een Parijse kooi.

Mens en dier – lang niet altijd zijn het odes. Jan Hanlo bijvoorbeeld heeft het niet zo op kamelen begrepen. In ‘Naar Archangel’ noteert hij: ‘Ik kan / Kamelen / Uw lucht / Niet velen.’
De Amerikaanse kunstenares Nancy Graves maakte eind jaren zestig twee kamelen, een Afrikaans exemplaar en een uit Mongolië. Ze staan in het Ludwig Forum in Aken. Ik reik over het touw dat de beesten afschermt, steek mijn neus in de vacht. Dode kamelen hebben een museumlucht. Is het daarom dat Marcel Broodthaers in 1974 een van de Antwerpse Zoo geleende kameel het Paleis voor Schone Kunsten in Brussel binnenleidde in het kader van zijn installatie ‘Un jardin d’hiver’?
 

Ik blijf even op de grens van dood en leven. Toon Tellegen heeft het moeilijk met het gedomesticeerde roofdier kat als hij geconfronteerd wordt met de gruwelijke moord op de kanariepiet. De dichter brengt zijn emotionele ervaring in een gedicht onder:

Thuisgekomen stond alles open, lag alles
op de grond,
papieren scherven, de gele veren van een vogel.
Wij verloren elkaar niet meer uit het oog.



Bertus Aafjes schrijft heel teder over een meeuwenschedeltje op een vensterbank:

(...)
Het snaveltje van helder been
wijst naar verdwenen verten heen.
eens was het anders, machtig schoon
toen voerde het de boventoon,
toen stond het in een snel verband
met zee en storm en duin en strand,
toen kreet het boven alles uit
zijn onaantastbaar geluid
(...)


 

Uit: Frans Budé, Het perfecte licht. Uitgeverij Scorpio, Eckelrade 1999

Geen opmerkingen: