07-04-2019

Over Andrée Bonhomme (4)




“In januari 2008 is de vrouw van de grote meester gestorven,” zegt de oude dame. Maar waarom die glimlach erbij? “Ze werd op een paar maanden na 107. Niet te geloven, hè. Al die tijd heeft ze zich ontfermd over het archief van haar man. O wat bewonderde ze hem. Kom dat vandaag de dag nog maar eens tegen!” Daar heb ik geen weerwoord op. Haar woorden gaan verloren in het kabaal van de stalen rolluiken, vol graffiti, die bij de Ierse pub Edward & Sons klaterend worden opgehaald. Even later vullen de gangen van metrostation Pigalle zich met muziek. Een jonge violist speelt, begeleid door pianomuziek uit een geluidsbox, een sonate van Schumann. Ben ik ontroerd door zijn spel of komt het door het bezoek van zojuist, de fictieve aanwezigheid van Andrée Bonhomme? Ik duik een muntstuk op uit mijn beurs. “De la part d’Andrée” (namens Andrée), zeg ik tegen de muzikant. Hij knikt alsof hij haar gekend heeft.

Tegen de avond ben ik weer terug in Maastricht en schiet me het ongelukkig afgelopen bezoek van Darius Milhaud aan de stad te binnen. In 1929 uitgenodigd door de Mastreechter Staar – vader Jules Bonhomme was bestuurslid van het koor – woont hij een repetitie bij van een van zijn werken. Het stuk is nauwelijks ten einde of Milhaud is met grote stappen onderweg naar zijn hotel. Gegriefd, de uitvoering van zojuist heeft hem in alle staten van ergernis gebracht. Een dag later reist hij af naar Parijs.

“J’ai deux amours, mon pays et Paris’’, zong Joséphine Baker in Parijs in de tijd dat Andrée Bonhomme, de periode 1930-1937, veelvuldig afreist naar de Lichtstad. Maar in welk land, in welke stad ligt háár hart eigenlijk? Het antwoord: Frankrijk, Nederland én Italië. En natuurlijk Maastricht en Parijs. Maar er is een derde stad die voor haar werk grote betekenis heeft: Heerlen. 




Geen opmerkingen: