Eeuwige
sterren, almachtige onbekenden
Die iets puurs, iets bovennatuurlijks laten schijnen
Aan de grenzeloos verre einder van de tijd;
Jullie die in de mens, tot hij uitbarst in tranen,
Je soevereine schichten storten, je zegewapen
En de felle flitsen van je eeuwige leven,
Met jullie ben ik alleen en kan alleen nog beven
Sinds ik mijn bed verliet; en bij dit klif, wonder baken,
Vraag ik mijn hart welke smart het liet ontwaken,
Welk misdrijf door mezelf of tegen mij begaan?
Of achtervolgt het kwaad me met een duistere waan,
Toen (het lampengoud vervloog in een fluwelen zucht)
Ik mijn armen om mijn slapen sloeg en beducht
De bliksemflitsen van mijn ziel heb afgewacht?
Mijn hele ziel? Ze heeft mijn lichaam in haar macht
Ze laat me rillen, om dan mijn huid te verstrammen,
Verweven met mijn bloed, in mijn ketens gevangen,
Zag ik hoe ik me zag, golvend, en hoe ik het met goud
Heb verguld, van blik tot blik, mijn eindeloze woud.
(…)
Uit: Paul Valéry, Klaaglied van Psyche. Uit het Frans vertaald door Katelijne De Vuyst. Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk 2020
Paul Valéry: https://nl.wikipedia.org/wiki/Paul_Valéry
Katelijne De Vuyst: https://nl.wikipedia.org/wiki/Katelijne_De_Vuyst
Afbeelding: Paul Valéry door Yun Gee: https://yungee.com/bio
Geen opmerkingen:
Een reactie posten