“Ik heb altijd van de zee gehouden. In mijn gewoonte om op stranden rond te hangen, wat ik als jongen al deed, zat vast nog iets van de drang die mijn grootvader ertoe had aangezet zijn jeugd door te brengen op de koopvaardijschepen in de Middellandse Zee voordat hij strandde in Milaan, die naargeestige stad, en een huis vol kinderen propte. Ik heb die grootvader nog gekend. Een oude Joegoslaaf met grijze ogen die omringd door een flink aantal achterkleinkinderen stierf. De laatste zin die hij wist uit te brengen was zijn verzoek om een beetje zeewater, en mijn vader, in zijn hoedanigheid van oudste zoon, liet een van mijn zusjes op zijn postzegelhandel passen en vertrok met de auto naar Genua. Ik ging mee. Ik was veertien en weet nog dat we de hele weg geen woord zeiden. Mijn vader zei nooit veel, en omdat ik toen al problemen op school gaf, had ik er alle belang bij mijn mond te houden. Het was mijn kortste reis naar zee, net lang genoeg om een fles te vullen, en ook de meest zinloze, want toen we terugkwamen was mijn grootvader vrijwel buiten kennis. Mijn vader waste grootvaders gezicht met het water uit de fles, maar zonder dat die dat erg op prijs leek te stellen.”
Uit: Gianfranco Calligarich, De laatste zomer in de stad. Vertaald uit het Italiaans door Els van der Pluijm. Uitgeverij Wereldbibliotheek, Amsterdam 2020
Gianfranco Calligarich: https://wereldbibliotheek.nl/auteur/gianfranco-calligarich
Geen opmerkingen:
Een reactie posten