12-05-2020

Goethes kleurenleer (3)


"Bij deze benaming denke men weg al wat in het rood een indruk van geel of blauw zou kunnen maken. Men stelle zich een heel puur rood voor, een volmaakt, op een wit porseleinen schaal opgedroogd karmijn. We hebben deze kleur om haar verheven waardigheid vaak purper genoemd, al weten we ook best dat het purper van de Ouden meer naar de blauwe kant neigde.
Wie weet hoe purper prismatisch ontstaat zal het niet paradoxaal vinden als we beweren dat deze kleur voor een deel werkelijk, voor een deel potentieel alle andere kleuren bevat.
Als we bij geel en blauw een voortstrevende intensivering naar rood hebben opgemerkt, dan kan men zich voorstellen dat er nu, in de vereniging van de geïntensiveerde tegenpolen, plaats zou zijn voor een definitief tot rust komen dat we een ideële bevrediging zouden kunnen noemen. En zo ontstaat bij fysische fenomenen dit hoogste van alle kleurverschijnselen uit het samenkomen van twee tegengestelde uitersten, die zichzelf geleidelijk op eenwording hebben voorbereid.
(...) Het effect van deze kleur is even uniek als haar natuur. Ze maakt een indruk zowel van ernst en waardigheid als van minzaamheid en lieflijkheid. Het eerste presteert ze in haar donkere, verdichte, het tweede in haar lichte, verdunde toestand."

J.W. GoetheKleurenleer. Samengesteld door Bob Siepman van den Berg. Vertaald door Pim Lukkenaer. Uitgeverij Vrij Geestesleven, Zeist 1991

Geen opmerkingen: