"De stoel zit prima en ik hoop hem tot mijn dood te bezitten. Misschien kan ik er nog tien of vijftien goede boeken op schrijven, als de oorzaakloze oorzaak van het heelal het mij vergunt, je moet toch ergens in geloven? De stoel kraakt aangenaam als je gaat verzitten. Ik moet er niet aan denken dat de hulp in de huishouding mijn kamer zou betreden en mijn bureau en de stoel zou natmaken met een doek, het zijn mijn heiligdommen. Ik heb een foto waarop je Karel van het Reve met kleine Kareltje, onze oudste kater, op die stoel ziet zitten. (Ik heb nu hoofdpijn en zou van mijn stoel op willen staan om me uit te kleden en naar bed te gaan).
Morgen eet ik bij Albert Blankert en zijn vrouw Alice. Maar de dag daarop ga ik verder met de beschrijving van mijn kamer. Wilt u iets weten van het bureaublad waaraan ik werk? Goed ik vertel het u. U kunt meteen doorlezen, maar voor mij gaan er twee hele dagen voorbij, twee dagen dichter bij kist en kuil, ik ben mij daar altijd terdege van bewust en vraag me voortdurend af: Waarom ben ik er eigenlijk? Hoe? En hoelang nog? Het is een wonder."
Uit: J.M.A. Biesheuvel, Reis door mijn kamer. Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam 1994, tweede druk