09-10-2021

Mustafa Stitou, openingsgedicht dichtbundel 'Tempel'

 


Op mijn rug torste ik de doodskist waarin mijn vader lag
Diep voorovergebogen, voetje voor voetje, schreed
ik wankelend voort. Het ging steeds moeizamer, de last
werd te groot, ik hield het niet meer. Voorzichtig liet ik
mij neerzakken op de grond, languit, schoof onder de
kist vandaan, lichtte het deksel op en fluisterde zonder
aarzeling Vader, ik kan je niet dragen, het spijt me, kun je
misschien een eindje meelopen?
Het duurde even voor hij zijn ogen opende. Zijn gezicht
was ongeschoren, zijn haar zat verward. Hij droeg een
lange witte onderbroek en een wit hemd. Toen zuchtte hij
en schudde zijn hoofd, spottend-medelijdend, zoals altijd.
Hij richtte zich op, stapte uit de kist, bewoog zich voort
met kalme tred. Ik liep achter hem aan, ook ik zei niets.
De kist bleef achter, midden op het pad.
We kwamen aan bij het graf. Het was al gedolven.
Zonder een woord vlijde hij zich neer. Ging liggen op zijn
zij, draaide zich toen op zijn andere zij.
Hij moet van zijn god met zijn gezicht naar het oosten
liggen, dacht ik, richting Mekka. Gelukkig vraagt hij me niet
waar het oosten is, want ik weet het niet.
Hij vouwde zijn handen op elkaar, schoof ze als een
kussen onder zijn hoofd, zuchtte weer diep en sloot zijn
ogen en ik, ik zakte door mijn knieën, en met woeste
armbewegingen dichtte ik het graf.

Uit: Mustafa Stitou, Tempel, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam 2013
Over Mustafa Stitou: https://nl.wikipedia.org/wiki/Mustafa_Stitou


Geen opmerkingen: