“Een kleine man was ’t, de oude Charles, vrachtrijder bij Latouche. Hij liep hippend, met een scheef lichaam, het te zware hoofd schuin op zijn schouder. In zijn sluwe gezicht, waar de huid met groezelige stoppels strak over de botten spande, keken zijn ogen geniepig. Hij puntte zelf zijn snor bij, een ‘Amerikaans streepje’.
Zijn kleren flodderden om zijn lijf. Op een streepjesbroek droeg hij een militaire jekker, die als een lange jas tegen zijn knieën tikte. Als het regent waren zijn benen ingesnoerd in puttees.
De oude Charles kwam van het platteland. Hij hield van zijn beroep als vrachtrijder, de stallen, de mest op de binnenplaats, wat hem deed denken aan de boerderijen in Beauce. Hij had een plan in zijn hoofd: zorgen dat de stalknecht de laan uitgestuurd werd en dan zelf diens plaats innemen. Daarom draaide hij als een vlieg om de dikke Latouche heen. Hij vleide hem en vertrok zijn gezicht tot een glimlach; bij Lecouvreur dronk hij nooit een borrel zonder hem er ook een aan te bieden. Het was een idee-fixe, een wangedachte in zijn gestoorde brein. Op een goede dag bereikte hij zijn doel: Latouche ontsloeg de stalknecht.”
Uit: Eugène Dabit, Hôtel du Nord. Uit het Frans vertaald door Mirjam de Veth. Uitgeverij Vleugels, Bleiswijk 2020
Over Eugène Dabit: https://fr.wikipedia.org/wiki/Eugène_Dabit
Over Mirjam de Veth: http://www.vertaalatelier.nl/mirjam.html
Geen opmerkingen:
Een reactie posten