De storm en de stem
Omdat ik voor een raam zit met een uitzicht moet ik aan mijn vader
Denken, zoals hij zat voor zíjn uitzicht tot het zonk in de schemering
En hoe hij mee zonk met het licht dat glansde in zijn diepe donkere ogen
Hoe hij weer de waarheid werd van wie hij was: de afwezige man
Die niet aan het leven hing als een drenkeling aan een uitgeworpen lijn
Al zag hij het idee om los te laten niet als oplossing van een probleem
Want er was geen probleem behalve een fundamentele nervositeit
Die hem uit het midden hield, tot een vreemde in het leven, een kind
Aan de rand van het schoolplein dat de spelletjes niet begreep
Hij nam het ook niemand kwalijk dat hij niet meedeed, ook zichzelf niet
Daarvoor was er te weinig zelf en te veel situatie, hij deed de stap
Opzij die al gezet was, slikte roze pillen, deed voortreffelijk zijn werk
En staarde ‘s avonds uit het raam tot hij met het licht vertrok
Niemand die ooit van hem gehoord heeft, geweest en verdwenen
Maar nu trekt een woedende storm uit zee het land op, een meeuw
Zeilt voorbij, keert terug, hangt krijsend boven de zwiepende bomen
En achter het razen van de storm de stem van mijn vader, schreeuwend
Zoals hij altijd zweeg, even peilloos, om de leegte die hij achterliet.
Uit: Robert Anker, 'Bergense uitzichten'. Opgenomen in het literaire tijdschrift Tirade #403, 2009
Over Robert Anker:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Robert_Anker
Geen opmerkingen:
Een reactie posten